Tip van de maand

Op deze pagina delen we graag leuke weetjes over fijne soorten die je in Leuven tegen komt.

Mei

Gele lis (Iris pseudocarus): Fleur de lys! Naamsverwarring alom troef!

De ‘Franse lelie’ wordt gebruikt in de heraldiek, op tal van wapenschilden, maar is eigenlijk een gestileerde gele lis of iris.

Verhaal:

De Merovingische koning Clovis trok in het jaar 507 ten strijde in Zuid-Frankrijk. Maar een brede rivier (Loire?) versperde zijn leger de weg. Nergens was er een doorwaadbare plaats te vinden. Gelukkig sprong een opgeschrikt hert tevoorschijn, plonsde de rivier in en klom aan de overkant weer op de oever. Op die plek zag Clovis een zee van grote, gele bloemen. Hij plukte een van de bloemen, stak die op zijn helm als geluksbrenger voor zijn toekomstige veldslagen. Dit is het verhaal waarmee de Gele lis voor velen een bekend symbool is geworden.

Waar: Dijleparkje en Dijleoevers.

De Gele lis is de enige wilde inheemse plant van de Lissenfamilie (eenzaadlobbigen). Het is een echte oeverplant en is te vinden in zoet stilstaand of langzaam stromend water. Hij heeft ook nog eens extra voordeel dat hij het (afval)water zuivert: hij haalt nitraten en metalen uit het water.

In het voorjaar zie je de blauw-groenachtige bladeren als messen uit de grond komen. Ze zijn gemakkelijk te verwarren met lisdodde en egelskop. Gele lis bloeit in mei met prachtige gele bloemen. Het opvallendst aan de bloemen zijn de gele bloemdekbladen, 3 rechtopstaande – en 3 afhangende. De voortplanting gebeurt op twee manieren: d.m.v. wortelstokken of door bestuiving. De bestuiving gebeurt door bijen, hommels en zweefvliegen. Na de bevruchting verwelken de bloemen.

Gele lis zaait ook gemakkelijk uit. In de zaaddozen zitten, netjes in stapeltjes, als kleine damstenen, de zaadjes opgeslagen. Later in de zomer, als de zaaddoos rijp is, barst hij open en dobberen de zaadschijfjes over het water, op zoek naar een mooie kiemplek.

Knutselen: Met deze zaaddozen kan je ook varkentjes in elkaar knutselen. Voor de poten heb je alleen houten tandenstokers nodig. Eventueel kan je ze met stiften nog extra versieren. En als je toch aan het knutselen bent, maak ook eens een zaaddoos open. Een leuke manier om kinderen met de natuur in aanraking te brengen.

 

Juni

GIERZWALUW (Apis apis), koestersoort van de stad Leuven en de provincie Vlaams-Brabant.

Eigenlijk is de gierzwaluw geen zwaluw. Hij is meer verwant met de kolibries. Het verenkleed is zwart, behalve bij de keel die wit is. De licht gevorkte staart en de lange sikkelvormige vleugels zijn de voornaamste kenmerken. Ook zijn opvallende roep klinkt ’s zomers luid door de straten. Gierzwaluwen hebben zich vele eeuwen aangepast aan de mens en verlieten hun oorspronkelijk biotoop, nl. kliffen, rotsen of zelfs boomholtes. Dat ruilden ze in voor holtes in oude gebouwen in onze steden en dorpen. Elk gaatje of spleetje op goede hoogte biedt nestgelegenheid. Vaak tref je hen aan in kolonies.

Wat later dan de huis- en boerenzwaluw keert de gierzwaluw uit het zuiden van Afrika terug. Afstand? 7000 kilometer! Hij is een supervlieger! Al zigzaggend vangt hij wel om de 7 seconden een beestje. Zijn pootjes zijn zeer zwak, hij kan amper lopen. Hij heeft ze trouwens niet dikwijls nodig want hij vliegt bijna heel zijn leven lang. Hij slaapt en paart zelfs in de lucht. Zoals wij heeft hij twee hersenhelften. Terwijl de ene helft slaapt, let de andere wel op hoe er moet gevlogen worden.

De zang zijn scherpe, gierende geluiden.

 

Alleen om zich voort te planten landt het trouwe koppeltje op hetzelfde nest als het jaar voordien. Na ongeveer 100 dagen broedzorg zijn de jongen in staat om de terugreis naar Afrika te ondernemen.

Je kan via de website van de stad Leuven gratis een gierzwaluwennestkast aanvragen.

De stad controleert dan of jouw gevel geschikt is en plaatst de nestkast gratis.

 

Juli: Koninginnenpage (Papilio machaon): onze grootste inheemse dagvlindersoort, maar ook één van de mooiste!

Wie een moestuin heeft met venkel, wortelen, pastinaak, engelwortel of dille heeft veel kans om daarop een bontgekleurde rups van de koninginnenpage te zien. Sommige schermbloemen zijn waardplanten voor de rups. Mannetjes- en vrouwtjesvlinders ontmoeten elkaar op hoge plaatsen, zoals heuvels en torens van kastelen en kerken. Na de paring plakt het vrouwtje telkens één eitje aan de stengel of het blad van de waardplant.

De jonge rups gelijkt door de zwarte kleur met witte vlek op een uitwerpsel van een vogel. Als een echte vreetmachine barst de rups letterlijk uit haar voegen. Na vier keer vervellen is de rups tenslotte erg kleurrijk, groen met zwarte dwarsbanden, wit en oranje vlekken. Verstoor je de rups, dan produceert ze een oranje onwelriekende stof uit een klier in de nek. Zo schrikt ze vijanden af.

Als de rups volgroeid is, spint ze op een schaduwrijk plekje een zijdedraad, waarmee ze zichzelf vastmaakt aan een takje of stengel. Vervolgens ontdoet ze zich van het kleurrijke omhulsel en verandert ze in een bruine of groene pop. Als de ontwikkeling van de vlinder in de pop voltooid is, kruipt hij uit de pop. Het duurt enkele minuten vooraleer hij kan vliegen. Eerst moet de vlinder voldoende bloed naar zijn verkreukelde vleugels pompen.

De volwassen page heeft een spanwijdte tot 75 mm. Het is een opvallende grote, gele vlinder met aan de rand van de vleugels een brede doorlopende band van blauwe vlekken, die eindigen in een rode vlek. De vleugelrand is zwart omzoomd en ook de vleugeladers zijn zwart. Op het uiteinde van de achtervleugel is een staartje, typisch voor alle pages.

De koninginnenpage gebruikt zijn lange roltong om nectar op te zuigen. Ze zijn verlekkerd op de nectar van allerhande kruiden, zoals rode klaver, vlinderstruik en akkerdistel.

In België is hij hoofdzakelijk een standvlinder. Alleen in warme zomers ontstaat een tweede of zelfs derde generatie vlinders.

Weetjes:

  • Rupsen ademen door gaatjes in hun poten.
  • Ruiken gaat bij vlinders niet via de neus, want die hebben ze niet. Ze ruiken met hun voelsprieten, maar ook via ruwe haartjes aan de poten. Zo ruikt het mannetje de lokstof (feromoon) die de vrouwtjes verspreiden om te paren.
  • Vlinders kunnen ook proeven, maar dat doen ze niet met hun tong. Wel met de onderste deeltjes van hun poten: de tarsen.

 

Augustus: Wilde hop of hoppe (Humulus lupulus): langste, kruidachtige inheemse klimplant uit de hennepfamilie

Wilde hop groeit op voedselrijke, humusrijke, gewoonlijk vochtige grond en klimt snel naar de hoogste delen van palen en bomen. Hij kan tot 20 jaar oud worden en tot 12m hoog groeien. In het voorjaar groeien nieuwe stengels uit de wortelstok. Dit is de ondergrondse stengel die ’s winters in de bodem overleeft. Bij de gekweekte variëteiten zijn deze hopscheuten een heerlijke delicatesse in de plaatselijke horeca. Deze rechts-windende scheuten (met de zon mee) groeien snel, soms tot 10 cm per dag. De stengel is ruw, de bladeren hebben een gezaagde rand en zijn gelobd, met drie of vijf lobben.

Hop is tweehuizig. Vanaf juli verschijnen de vrouwelijke en mannelijke pluimvormige bloeiwijzen op aparte planten. In augustus ontwikkelen zich op de vrouwelijke planten de karakteristieke ‘hopbellen’, eivormige vruchtkegels.

De gele lupulinekorreltjes uit de onbevruchte vruchtkegels van de gecultiveerde soorten werden aanvankelijk aan het bier toegevoegd als conserveermiddel. Tegenwoordig bepalen zij het karakteristieke aroma van verschillende biersoorten.

 

 

Weetjes:

  • In streken waar hop wordt geteeld, zijn de mannelijke hopplanten niet gewenst. Bevruchte hopbellen bevatten te veel (hop)oliën, wat nefast is voor de schuimkraag van je pintje.
  • Hop is één van de waardplanten voor enkele vlindersoorten: gehakkelde aurelia, dagpauwoog en atalanta. De rupsen veroorzaken soms grote schade in de hopteelt. Insectenetende vogels en lieveheersbeestjes bieden de telers wat hulp.

 

September: Rode eekhoorn (Sciurus vulgaris russus): Pluimstaart, een echte lekkerbek uit de familie van de knaagdieren

De dag-actieve rode eekhoorns leven in bossen, maar vertoeven steeds meer in parken en tuinen en bij voederplaatsen voor vogels, ook in de binnenstad.

In de herfst en winter eten eekhoorns vooral zaden. En ze leggen een zo groot mogelijke wintervoorraad aan van hazelnoten, beukennootjes, kastanjes en zaadjes van dennen, sparren en lorken. Ze begraven de zaden telkens alleen of met enkele samen in een ondiep putje. De wintervoorraadjes worden teruggevonden op geur. Maar vaak worden ze vergeten of niet teruggevonden en kunnen de noten kiemen en uitschieten. In de lente schakelen eekhoorns over op knoppen en scheuten en later ook op bloempjes van bomen, bessen, insecten en insectengallen, rupsen, zwammen en af en toe zelfs een vogeleitje of een jonge vogel. Echte nestrovers zijn ze niet. Daarvoor is het aantal vogeleieren in het dieet verwaarloosbaar.

Tijdens het klimmen en springen in de bomen dient de lange staart als roer. De pluimstaart, de elegante wijze van voortbewegen en de pluimpjes op de oren geven hen een hoge aaibaarheidsfactor.

Eekhoorns houden geen winterslaap. Ze zijn in de winter minder lang actief om niet te veel energie te verliezen. Bij hevige koude kruipen ze weleens samen in één nest. Eekhoorns maken meerdere nesten, met een onderscheid tussen rust- en slaapnesten. Soms schuilen ze in een boomholte of verlaten spechtenholte. Ofwel bouwen ze zelf een bol nest van takken met bladeren of naalden, met een binnenbekleding van stukjes bast, mos, varens, gras, … Het hoofdnest wordt vaker en langer gebruikt tijdens de winter of als kraamnest. Na de paring in het voorjaar worden beide partners weer solitair. Na 8 weken komen de jongen voor het eerst naar buiten. Na drie maanden jaagt de moeder hen weg en moeten ze een eigen woongebied zoeken. Prooivogels en marterachtigen zijn hun belangrijkste vijanden.

Weetjes:

  • Jongen van eenzelfde nest kunnen soms verschillende vaders hebben.
  • Eekhoorns worden 3 tot 7 jaar in het wild.
  • Uit onderzoek van de maaginhoud van verkeersslachtoffers blijkt dat veel truffelsporen terug te vinden zijn. Pluimstaart, de lekkerbek dus.

 

Na de lange, hete zomer kondigt zich nu een vroege herfst aan.

Oktober: Geschubde inktzwam (Coprinus comatus), de meest voorkomende van de honderden soorten inktzwammen van België.

Tot in november is de geschubde inktzwam vaak in groepen te vinden in het bemeste gras van de stadsparken. In de jeugdfase is  de hoge hoed (5 – 15 cm) ei- tot klokvormi

g, wit met een lichtbruin, glad centrum en bedekt met grote, omgekrulde schubben. Op rijpere leeftijd scheurt de rand van de hoed in, kleurt zwart en wordt vloeibaar. Donkere ‘inkt’ druppelt nu uit de rand van de hoed. En dan ziet hij er helemaal niet smakelijk meer uit. Lekkerder dan een champignon in de winkel is hij niet en misschien zitten er al larfjes in. Laat ze staan omdat ze zo mooi zijn en nuttig voor insecten en slakken, die op hun beurt voedsel zijn voor vogels en egels.

Verwisselen met de Grote kale inktzwam (Coprinus atramentarius) is mogelijk. Deze is giftig als je er een glaasje alcohol bij gebruikt. De Spechtinktzwam (Coprinus picaceus) ga je voornamelijk alleenstaand aantreffen in de buurt van beuken.